We staken de geasfalteerde weg over naar het zandpad dat verderop verdween tussen de dichte struiken. Links lag de kerk met ernaast het kerkhof. De perfecte plek. Met mijn vriend Bart, die net als ik vader van een van de achtstegroepers was, had ik lijkkisten, enge poppen, grafzerken en wel vijftien angstaanjagende maskers kunnen regelen. Met hem, een moeder en de juf stippelden we nu de route uit. Na zo’n tien minuten lopen gingen de hoge struiken over in bebost gebied, met links van ons nog altijd de beek. Mogelijkheden genoeg. Het was een zweterige voorjaarsavond en we moesten voortmaken. Over een uur zou het donker zijn.
Een pop die vlak voor je uit de takken van een boom komt vallen, een duiker die plots uit de beek komt springen en luidsprekers langs het traject met onheilspellende geluiden. Misschien keken wij nog wel meer uit naar het schoolkamp dan de kinderen zelf. Op het moment dat we net besloten hadden het pad langs de beek te verlaten om met een ietwat haakse bocht naar rechts af te buigen, kwam het telefoontje. Ik zag de naam in het scherm en verkrampte.
De laatste jaren zag ik Gijs nog amper. Toch voelde het steeds weer vertrouwd. Heel plezierig zelfs. De twinkeling in zijn ogen die plezier en succes uitstraalden. Zijn blik van niemand doet mij wat. Steeds interesse tonend in wat míj bezighield. Gijs zelf redde zich immers wel.
Nu was hij dood. Met het telefoontje kwam een einde aan een dagenlange vermissing en een slopende onzekerheid. Gijs was gevonden. Levenloos. De twinkeling had hij met al zijn ogenschijnlijke voerspoed achtergelaten in het kanaal. Wat was het snelst gezonken? Het succesvol willen zijn of het móéten zijn? Ik was woedend. Woedend op Gijs, nog maar net veertig jaar. En woedend omdat ik niet kon huilen. Waarom had hij niet om hulp gevraagd? Waarom verdomme?!
Bart wist wat er speelde en vermoedelijk omdat hij me kent, waren ze doorgelopen. Ik moet nog minuten lang voor me uit gestaard hebben want het duurde zeker een kwartier voordat ik ze weer had ingehaald.
‘Jouw neef?’
Ik knikte en zag dat we alweer bijna bij het beginpunt waren. Mooi avondlicht streek daar langs de graven. Het had iets vredigs. De kerk zelf wierp een lange schaduw over het gebied en ik koos een ander plekje waar ik twee weken later een hele klas de stuipen op het lijf zou jagen. Dichter bij de beek, verder van de kerk. Ik vroeg of alles was gelukt met de route en of ik nog iets kon doen. Bart slikte de tegenvraag in omdat hij het antwoord al kende.
Het werd een fantastisch geslaagde griezeltocht. Al onze macabere plannetjes hadden feilloos gewerkt. Verscholen in het zwart van die nacht en steeds weer wachtend op de volgende groep heb ik veel aan Gijs gedacht. Ik genoot er intens van de kinderen, maar eindelijk kwamen ook de tranen. Het mocht van mij, er zat toch een masker voor.
__________________________________________________________________________________________
Evert Cuijpers (be)denkt en (be)schrijft. Evert is kind, vriend, man en vader van drie. En ook neef dus. Directeur bij Omroep Venlo en liefhebber van die stad.
Evert, mooie geschreven, een rollorcoaster van emoties in 7 dagen van de 365. Evert bedankt.
Mooi neef. Tante Fien is vast ook boos geweest, even.
Tranen …
Baf! Mooi beschreven en komt erg binnen
Raakt, die werelden samen, waarin het beleven van het ene, de andere opent.
Mooiii Evert ! ❤
Angst bewaarheid zien terwijl je griezel zaait. Indringend verhaal, goede vriend…!
dat masker…. metafoor en daardoor extra mooi
Wat kan een mens hier nog op zeggen? De zelfverkozen dood blijft zo godsgruwelijk pijnlijk voor hen die achterblijven